U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kippen"
Resultaten 21 - 34 van 34
- klèeien: Je moeten die kippen vaste doen, want die kleien alles deur mekaar (Klazienaveen)
- lichterwark: Aj de wupkarre laoten kippen wilt, dan moej het lichterwark losdoon (Hijken)
- mesplank: Wie maoken de mestplaanke bie de kippen schoon mit een krabbegie (Emmer Compascuum)
- nust: Hij giet met de kippen op het nust
- rutern I: De kippen liggen te rutern in dat mulle zaand (Klazienaveen)
- ruzie: Deur kippen en kleine jongen kreej de meeste ruzie deur (Beilen)
- scharp I: As de kippen gien scharp genog kriegt, bint de doppen niet stark (Hijken)
- schoef: Aj de kippen voord hebt, dan moej het schoefie wal wèer op de deur doen
- slieten: Hij wol die aolde kippen wel slieten (Kloosterveen)
- vos: As de vos de passie preekt, boer pas op je kippen (Emmer Compascuum)
- wörm: De kippen vangen nog heilwat wörms
- wupkar: Wij moet die wupkar even kippen (Sleen)
- zingen: As de kippen zingt, komp er een harde wind (Barger Compascuum)
- zingen: Tegen de leg kunt de kippen mooi zingen (Rolde)