U zocht voorbeeldzinnen met daarin "klied"
Resultaten 21 - 27 van 27
- roeten II: Hie hef een roeten klied an (Sleen)
- tugen I: Zie kwam er an tugen in het neie klied
- verdekwaegen: verdek(klied)
- veren I: Een klied um een vèren bedde was een blauwbont klied (Mantinge)
- verlengen: Asse dat klied verlengs, kas het wal weer an (Padhuis)
- zitten: Dat klied zit heur goed (Schoonlo)
- zölfbinder: Het klied van de zölfbinder is versleten (Drouwen)