U zocht voorbeeldzinnen met daarin "knien"
Resultaten 21 - 32 van 32
- strikken: haas of knien te strikken (Koekange)
- strop: Stroppen muj op het rit van een knien of haze zetten
- til I: Der zit een knien in de til under oous dammegie (Eext)
- vatten I: Hij vatte het knien bij de oren (Ruinerwold)
- verbastern: Dat is een verbasterd knien
- vergang: Die knien was al in 't vergang (Gasselte)
- verzörgen: Zie verzörgt heur knien elke dag (Gieten)
- villen I: Een knien villen is veur hum maor een handigheid (Een)
- voeden: Het knien wil de jongen niet voeden (Wapserveen)
- wam II: Het knien hef een wam, een koe hef een zwengel (Sleen)
- wegkwienen: Die knien, die is niet goed, die kwient zo weg (Klazienaveen)
- windbuks: Hij schoot een knien met zien windbuks (Gieten)