U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koken"
Resultaten 21 - 38 van 38
- ofdoppen: Aj de aier een beetie hard koken, kuj ze het best ofdoppen (Peize)
- proemenkreuze: Ie neemt zes proemen de man en de man ook een haandtien vol rezienen. Det muj koken in roem water. A (Hoogeveen)
- pruun: Die is zo zunig, die kan op een pruun wal soep koken
- raspen: In de oorlog raspte men jeppels um er maal van te maken en er dan maalbrij van te koken (Ruinen)
- slinken: Het is een panne vol andivie, maor het slinkt aordig mit het koken (Noordscheschut)
- smoezeln: Ik kon net zogoed elke dag stamppot koken; aj toch alles deur mekaar smoezeln wilt (Drouwen)
- snop: Hoe lang stiet men in de keuken te koken en het is maor een snop en het is weer op (Borger)
- stolt I: doe pien in het boekien of zint dien voeties kold/ Vuurtien zul wij stoken/Pappien zul wij koken/Het
- stoompan: Een ofkoker moej in een beetien waeter of een stoompanne koken (Wapserveen)
- versuddern: Dat bint goeie eerappels, maor mit het koken moej der good op verdacht wezen, aans versöddert, ...v (Beilen)
- verunderstellen: Verunderstel dat mien onderstel een pietereuliestel was, wat kuj der dan mooi op koken (Klazienaveen)
- vissekop: Van een viskop kuj soep koken (Gieten)
- vleerbes: Vlèerbessen koken en oe daor mit wassen
- waspot: Vrogger hadden wij een duveltien in het stookhok om de waskpot te koken (Coevorden)
- water: Hij kin neit koken, hij laot het waoter nog anbranden (Emmer Erfscheidenveen)
- waterkont: Ofkokers bint waterkonten, waor veule water in zit, en die bij het koken gauw uut mekare valt (Zuidwolde)
- zunig: Die is zo zunig, die kan op een pruun wal soep koken (Sleen)
- zwienerpel: Wij moet nog zwienerpel koken (Sleen)