U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kool"
Resultaten 21 - 33 van 33
- messen: Wie kool wil èten, mut het mesten niet vergèten (Fluitenberg)
- neutmuskaot: Op witte kool doe wij veur de smaok neutmuskaot (Eext)
- oorlog: Rooie kool op maandag, daor komp oorlog van (Elim)
- pikoele: Die pikoele zit altied op de kool en dan kriej weer rupsen (Zwiggelte)
- roep: Wij hebt van 't zomer weinig roepen op de kool zitten (Koekange)
- sliekerig: Die kool kuj wel wegdoen, die kek zo sliekerig toe (Ruinerwold)
- stronk: Wij sniedt de kool van de stronk of (Eext)
- venten: Die vent mit kool
- verzetten: De kool mut neug verzet worden (Zwinderen)
- vlinder: De witte vlinders zaten al weer drok op de kool
- vlinder: Aj de witte vlinders vangt, kreej gien roepen op de kool (Wapse)
- weren II: ...dan wel op mien kool (Wapse)
- zommerkool: Zomerkool is vrogge kool (Pesse)