U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koppel"
Resultaten 21 - 40 van 94
- knuppeljacht: Knuppeljacht weur altied heulden op het einde van de jachttied. Een hiele koppel volk dreef van alle (Weiteveen)
- koppel: Hiernaost hebben ze ain mooi koppel veur de waogen
- koppel: Ie moet mor een koppel van die bomen umkappen (Hijken)
- koppel: Ik heb 'n mooi koppel jongen, 'n stuk of zesse (Klazienaveen)
- koppel: Aj koorts hebt, moej een koppel water drinken (Beilen)
- koppel: Der is nog meel genog, der zit nog 'n huil koppel in de pude (Emmer Erfscheidenveen)
- koppel: Aj 'n koppel eet en drinkt, kriej vast een dik lief (Eext)
- koppel: Zie hadden een koppel wil
- koppel: Dat spul, dat wordt een koppel broekt
- koppel: Der was een koppel wind (Barger Oosterveld)
- koppel: De soldaoten hebt 'n koppel um (Valthe)
- koppel: Ik moet nog even 'n nei koppel an de dissel hebben (Klazienaveen)
- kortswold: Daor löp een mooie koppel kortswold schaopen
- krielhoender: Op de toonstelling waren een koppel krielhoender (Sleen)
- krieschen: Wat kriest die koppel grieze kraaien daor (Klazienaveen)
- kroed: Wij hebt aal jaor een koppel kruden in de toen (Eext)
- kromholt: Iekenbomen geeft een koppel kromholt (Hooghalen)
- kuut II: Der zat een koppel kuut in die bukken (Borger)
- langstaart: Hie hef daor een koppel langstaarten lopen (Balloo)
- lef: Met een koppel lef koj wied in de wereld (Eext)