U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kost"
Resultaten 21 - 40 van 106
- hap: Det kost hum een hele hap, det wordt hij good gewaar ien de portemenee (Ruinen)
- het III: De ekkels kost een daelder het mudde (Diever)
- hoeveul: Twei boeren wit wal, hoeveul een koe kost (Odoorn)
- integen: Kopen kost geld, integen kieken
- inwoning: De knecht hef daor kost en inwoning (Grolloo)
- jaorverslag: Zo'n joorverslag van een bank is taaie kost veur eine, dei der gien verstand van hef (Barger Oosterveld)
- kidde: Een kidde was goudkoper op de kost, hij was nich zoveul vreten neudig (Barger Oosterveld)
- kieken: Kieken kost niks
- kluit: Det kost oe een hiele kluit (Ruinerwold)
- knooien: Zie mossen knoeien van 's mörgens tot 's aovends om aan de kost te kommen (Emmer Erfscheidenveen)
- kopbrekens: Dat hef mij heelwat kopbrekens kost (Anderen)
- kost: Hij verdeint de kost gemakkelijk (Barger Oosterveld)
- kost: Wat doej veur de kost?
- kost: Die hef de kost wal kocht
- kost: Zij zet oe daor stevige kost veur (Ruinerwold)
- kost: Wat kriegen wij vandage veur kost? (Ruinerwold)
- kost: Jan is 'n dure op de kost (Hijken)
- kost: As door in de kost gaais, dan hes een goud kosthoes (Eelde)
- kost: Ik heb het vie an de kost
- kost: Zij gaot nou nog bij Sint Joris in de kost