U zocht voorbeeldzinnen met daarin "krap"
Resultaten 21 - 34 van 34
- krapan: Wij zit krap
- krullen: Zij hebt een tied ehad, det ze het krap harren, mar nou krult heur de starte
- liest II: Dat schilderij zit wat te krap in de liest (Gasselte)
- rok II: De krap van de deur is rok (Hijken)
- ruumte: Ik kun er mar net langes, de ruumte was krap (Wapserveen)
- schaars: krap, betuun
- slag II: Aj hebt, doet mij dan mar een slag groter; dizzen zit mij krap genog (Ruinerwold)
- veurbin: De krap zat in het veurbind (Eexterveen)
- veurschieten: Hie zit altied krap bij kas; die moej nog wal ies veurschieten (Zwinderen)
- veurunder: Het was krap wonen in een veuronder (Kerkenveld)
- voor II: Wij komt krap te zitten met het voor veur het vie (Emmen)
- wèeien: De deur van het hoounerhok mot op de krap, aans weit e lös (Eext)
- weesboom: Het touw wordt um de weesboom tooudaon en dan komp het um de krap (Eext)
- zitten: Hie zit krap met het geld (Oosterhesselen)