U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lastig"
Resultaten 21 - 40 van 51
- lastig: Het is meer lastig as gevaorlijk
- lid I: Ik heb mij het veurste lid van de vinger wat braand, en dat is zo lastig; ie kunt er niks met anpakk (Hijken)
- nauw II: Nauw is niet wied, mar wel lastig op zien tied (Klazienaveen)
- onabel II: Dat is wel zo'n lastig, onaobel persoon! (Valthermond)
- ongezeglijk: en dan bint ze lastig (Padhuis)
- oorsmeer: Een koppel oorsmeer in de oren is lastig; ij heurt niet zo veul (Eext)
- parket: Hie zit in een lastig parket (Sleen)
- pestol: Wat een lastig pastol (Fluitenberg)
- postuur: Wat een lastig postuur, aj mit hum te maeken kriegt (Dwingelo)
- potdorie: Potdorie, wat bi'j lastig
- ringen: Je moot de bolle ringen, hij wordt lastig (Diever)
- roe II: Het was vrogger lastig ramen wassen mit al die roegies (Elim)
- roenenter: Een roenenter is lastig in de weide tussen aander vie (Borger)
- rogge I: De rogge lig aordig, dat wordt lastig mit het maaien (Barger Oosterveld)
- schulp: Het was lastig fietsen mit dei neie schelpen op dat fietspad (Barger Oosterveld)
- sjanterig: In schemerdonker waren de kinder vaok lastig en sjaanterig (Westervelde)
- slofhak: Slofhak is een lastig onkruud (Zeyen)
- snuk: Het is niet gevaorlijk, mar bar lastig, aj de snuk hebt (Oosterhesselen)
- stang: Een lastig pèerd har een lange stang an het bit (Sleen)
- strakkies: Dat wordt nog lastig mèeien strakkies (Hijken)