U zocht voorbeeldzinnen met daarin "legen"
Resultaten 21 - 31 van 31
- liegen: Zal ik je ies wat vertellen/En legen wat ik kan/Ik zag de bakker vlegen/Met de oven der achter an/Ik (Hijken)
- maagzweer: Hie hef er lang met legen, met die maagzweer; der stun eerder zes week veur (Sleen)
- mets: Hai het een klap van ain auto had, dat hai het een paor daogen veur mets legen (Valthermond)
- muffig: As het koren wat te laank op de zolder legen har, wör het muffig (Eexterveen)
- naopoten: De bonnen hebt te lang in de kaolde grond legen, die moew naopoten (Sleen)
- onbroekbaar: Het hef in het waoter legen, het is onbroekbaor (Gasselte)
- pappe I: Het lèeste kiend was wat an de maegere kaant. Gien wonder, want hij hef aachter an de pape legen
- slap: Nao dat feest vuulde ik mij zo slap dat ik de hiele dag in bedde legen heb (Padhuis)
- veenbrugge: Daor hef jaoren een aolde veenbrug over dat wiekien legen (Weerdinge)
- vrijen: Zie hebt in de schuur legen te vrijen (Padhuis)
- westen: Hij har al een half uur buten westen legen