U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lek"
Resultaten 21 - 40 van 44
- lek III: De emmer is net zo lek as een zei (Sleen)
- lekken: Kraantie, kraantie lek, lek, lek/Jenever is mien trek (Hijken)
- meisie: Dat meisie lek precies op een jonge (Coevorden)
- naodruppen: Dat lek hef nog lange naodrupt (Nieuw Schoonebeek)
- nargens: Dat lek nargens op (Mantinge)
- nattigheid: Die bak is lek, der komp nattigheid deur (Hollandscheveld)
- oethozen: Wij zaten ies in een roeibootien, en dat was lek; wij mussen aldeur oethozen (Beilen)
- oog: Op het èerste oge zuj zeggen: het lek nog wel wat (Dwingelo)
- oorlog: Wat een rommel, het lek wal oorlog (Coevorden)
- overslaon I: Ik heb de melk maor over eslaone, die ömmer was lek (Dwingelo)
- richten I: Do mös better richten met die gasten; no lek het net of der een bere langs megen hef
- schacht: De schacht van de stevelklompen mus ie elke zundag insmeren mit maonenvet, anders begunden ze te lek (Barger Compascuum)
- sissen: De baand is wel lek, ik heur hum sissen (Ruinerwold)
- sistern: Is die ketel lek? Het sistert zo op de kachel (Klazienaveen)
- stop I: Dei tonne is lek bie de stoppe (Barger Oosterveld)
- teems: Die iene leers is zo lek as een teems (Odoorn)
- toet I: De fluitketel was lek under de toete (Beilen)
- vergiet: Het is zo lek as een vergiet (Klazienaveen)
- veurbaand: Ik heb de veurband lek (Barger Oosterveld)
- vulstuk: Die geut is lek, daor moei even een vulstuk inzetten (Weerdinge)