U zocht voorbeeldzinnen met daarin "leren"
Resultaten 21 - 40 van 81
- knap II: Hie kan goed leren, het is een knappe vent (Sleen)
- kontstuk: leren kontstuk in de boks (Eexterveen)
- lap: Een leren lap
- leren I: Ik heb leren stevels kregen (Zuidlaren)
- lèren II: Wij gaot naor de schoele um te leren (Elim)
- lèren II: De kinder leren daor niks (Roderwolde)
- lèren II: Ik moet eerst leren veurdat ik anneumen word
- lèren II: Hij is van het leren of
- lèren II: Het is mooi dat de kinder goed leren kunt (Borger)
- lèren II: Ze mouten tegenwoordig lang leren (Een)
- lèren II: Die dut niks aanders as mor leren (Geesbrug)
- licht III: Zal ik oe ies licht leren lopen?
- lidmaot: As de mensken annomen worden as lidmaot, gaon ze van het leren of (Norg)
- loopkörf: Vrouger zatten de kinder in een loopkörf, om het lopen te leren (Roderwolde)
- minstens: Ai mouten minstens achttien jaor wezen veurdaj autorieden leren mugt (Eexterveen)
- mores: mores leren
- mores: Aj hum det nog ies wèer flikt, zak oe mores leren (Ruinen)
- Mozes: Wij zult hum Mozes leren (Schoonlo)
- musch: Za'k je leren muschen fluiten
- naorakken: Ik mot die altied naorakken, doe mos is leren het zulf op te rumen (Barger Compascuum)