U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lui"
Resultaten 21 - 40 van 71
- gruwelijk: Het is gruwelijk zo lui as die man is (Hijken)
- haost II: Aj een lui pèerd hebt, moej haost wal een gaardegien bij je hebben (Sleen)
- Harm: Het is Haarm Schraap bij die lui (Wapserveen)
- harsens: Hij hef een goed stel harsens, maor hij is te lui um ze te gebruken (Ruinerwold)
- hengaon: Zie mussen hengaon en geven al die lui ontslag (Buinen)
- hoester: Die lui, dat bint zukke hoesters (Zuidwolde)
- ingang: Bij die lui daor vlak bij kerk hebt wij de ingang (Vries)
- inslag: Dat is bij die lui schering en inslag
- kraansliester: Vrouger gungen wij kraansliesters vangen veur de groot lui (Gieten)
- krampeerlijk: Die lui bint kraampeerlijk, zij duurt wel een grommegien deur te sloeken (De Wijk)
- lang II: Hij is zo lui as e lang is (Anderen)
- lu: Dat is te duur veur ons soort lui (Roderwolde)
- lui I: Oonze Jan lui? Nee, maor hij mak zich het wark wel makkelijk (Hoogeveen)
- lui I: Hij is stinkende lui, ... een luie stinkerd (Hoogeveen)
- lui I: Hai is zo lui, hai ken van luiighaid nait slaopen (Valthermond)
- lui I: Hij is te lui um te gappen (Balloo)
- lui I: Hij is zo lui as dikke stront in een trechter
- luilak: Ie bint een grote luilak, ie bint nog te lui um te gapen (Ruinerwold)
- mage: Ik heb de maag goed vol van die lui (Emmen)
- merakel I: Wat een lui merakel (Padhuis)