U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mis"
Resultaten 21 - 40 van 62
- mis I: Het giet die lu tot heden aaid goed, der is gien mis bij (Oosterhesselen)
- mis I: Zo'n goeie vakman, der is gien mis bij (Pesse)
- mis II: Hij mus de mis dainen
- mis III: Hie schoot op een dikke knien, mor het was mis (Eext)
- mis III: Het was zowied mis as van het oosten naor het westen (Sleen)
- mis III: Elk mug raoden, maor elk har 't mis (Eext)
- mis III: Hie zee dat het helpen zul, maor hie is der good mis met (Gasselte)
- mis III: Mis poes, ie zit er in (Koekange)
- mis III: Je heurt gien mis woord van hum
- mis III: Die haas kun niet mis
- mis III: Pas op daj niet mis stapt, het is een holle ledder (Hijken)
- mis III: Die koe lag dood in de stal en hie har nooit gien mis maol had
- mis III: Het is weer mis mit heur, zie krigt er weer eine bie
- mis III: Het is weer mis met de aole baos, hij lig de hele dag op berre (Hijken)
- mis III: niet mis wezen
- mis III: Dat is niet mis, waj door veur dat vool kregen hebt (Eexterveen)
- mislopen: Hij is zien dagelijkse borreltie mis elopen (Fluitenberg)
- mismaol: mis II
- misplaotst': Die opmarking is mis
- misschieten: Dat is een jager van niks, die schöt verscheiden maol mis (Erica)