U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mond"
Resultaten 21 - 40 van 195
- gaaps: Het is daor zo gaps; aj an het eten bint, kunt ze je boeten de happen in de mond tellen (Anderen)
- gaon: De mond geet hum
- gaozerig: Die zet er zo gaozerig uut, d.i. vake mit de mond lös (Zuidwolde)
- gapen: Hij gaapt hum de mond uut de haoken (Hoogeveen)
- gat: Hie is bang dat zien mond eerder of is as zien gat
- gat: De mond kan te doen maken dat het gat klappen krig (Ruinerwold)
- gehiemelte: Ik heb roos in de mond, het gehemelte dut mij ook zeer (Schoonebeek)
- geld: De Drenten zit het geld zo vaste in de buse as taanden in de mond (De Wijk)
- gezond I: Bitter in de mond maakt het hart gezond (Hijken)
- gif: Het gif braandt heur de mond uut (Pesse)
- gold: in de mond (Oosterhesselen)
- görrig: Hij is wat gorrig in de mond (Diever)
- graanzerig: As kinder het met de mond hebt, kunt ze zo graanzerig wezen (Hijken)
- grof: Die man is grof in de mond (Padhuis)
- gruien: Bah, wat is dat vleis taoi, het gruit oe in de mond
- gruun II: Hie is barre gruun in de mond (Dalen)
- guien: Het geuit hum uut de mond (Dwingelo)
- haortientoppen: IJ gooiden dan een stukkien appel of pèer op de grabbel. Die het greep, stopde het gauw in de mond (Buinen)
- hart I: Waor het hart vol van is, stroomt de mond van over (Een)
- hart I: lop de mond van over (Eexterveen)