U zocht voorbeeldzinnen met daarin "numen"
Resultaten 21 - 24 van 24
- tjoegen: As de meiden achter de jongens anzit, numen wij dit wel tjoegten (Broekhuizen)
- verunderstellen: Veronderstel ies det het een jonge wordt, hoe mow hum numen? (Ruinerwold)
- wallevend: Wij zult die man, die zo wallevend sprak (...) nou maor is meneer numen
- zegsman: Ik wil de name van de zegger niet numen (Ruinerwold)