U zocht voorbeeldzinnen met daarin "nust"
Resultaten 21 - 40 van 87
- luibert: Kleine kinder zungen, as ze de luibert op het nust zagen staon: Luibert, breng oes nog een poppien (Zwinderen)
- luibert: Sint Peter mut de luibert zien nust bezitten
- marklover I: Zunder dat wij het wussen, stunden wij under een boom, waor marklovers een nust harren (Noordscheschut)
- mieghummel: Der zit een huil nust mieghummels onder het straotje (Emmer Erfscheidenveen)
- mislopen: Wij hadden een mot in het nust zitten, mor het is mislopen (Sleen)
- nachtwark: Aj een zwien in het nust hebt en 's aovends is der nog niks, dan wordt het nachtwark (Sleen)
- nusseln II: nust
- nust: De luibert is weer op het nust (Balloo)
- nust: De klokke neem ik iedere aovend van het nust (Fluitenberg)
- nust: Hie hef hum in het nust grepen
- nust: Zien eigen nust beschieten
- nust: Het lop heur aal tegen, zie holdt gien ei meer in het nust
- nust: Hij giet met de kippen op het nust
- nust: Zij hef het nust voel
- nust: Hij hef er iene, zo uut het nust
- nust: Een nat nust, zegge wij, as de vrouw in 't bedde is (Havelte)
- nust: Oes hond hef het nust in het lege zwienhok (Emmen)
- nust: Der zit een huil nust mieghummels onder het straotje (Emmer Erfscheidenveen)
- nust: In het nust!
- nust: Een goeie jager schöt de haas niet in het nust (Odoorn)