U zocht voorbeeldzinnen met daarin "oflopen"
Resultaten 21 - 40 van 56
- kniepertien: Knieperties bint platte koekies en die bint veur het aole jaor, dat is plat en oflopen en de ronde r (Beilen)
- körk: De körk er op, het is oflopen (Dalen)
- land: Stad en laand oflopen om wat te vienden (Ruinerwold)
- merakel I: Het is een merakel dat het goed oflopen is (Geesbrug)
- metgaon: Ie kunt overal wal in metgaon, mor het mot ies een keer oflopen wezen, aans nimt ze een loopien met (Hijken)
- metvallen: Het valt mie mit, dat het nich slimmer oflopen is (Nieuw Schoonebeek)
- naoplakken: As de vergadering oflopen is, blieft er altied wel welken naoplakken (Coevorden)
- naozwörm: Wai dochten dat het zwaarmen oflopen was, mor er kwam toch nog een naozwarmtie (Peize)
- nog: Dat wark is nog zo niet oflopen, det kan nog maonden duren (Koekange)
- non II: Het mot non mor is oflopen wezen (Schoonlo)
- oetmiegen: De kwaojonges wolden het paosvuur oetmiegen, mor dat was gauw oflopen; het wur te heeit (Eext)
- oflopen: Het feest was um ien uur oflopen (Hooghalen)
- oflopen: Is dat gezeur gauw oflopen! (Buinen)
- oflopen: De geut mot oflopen, aans woj het waoter niet kwiet (Gasselte)
- oflopen: De wekker is oflopen (Roswinkel)
- oflopen: Hie hef het hiele jachtveld oflopen en niks vangen (Sleen)
- opbreken: De kermis is wèer oflopen en nou breekt ze het zaakie wèer op (Hijken)
- opwinden: Wien oe mor niet zo op, want dan moej ook nog weer oflopen (Wapse)
- opzet: De opzet is um mit mekaar, as het feest oflopen is, samen te gaon èten (Broekhuizen)
- schielijk: Wat is hij jao rempen esturven. Ik had niet dacht dat het al zo schielijk zul oflopen (Uffelte)