U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opschieten"
Resultaten 21 - 29 van 29
- reuzen: Ik kan reuzen best met hum opschieten (Oosterhesselen)
- schoddergat: Een schoddergat kan niet zo best opschieten (Wapse)
- schutten: Wij mussen opschieten, aans kow niet meer schutten
- snaorske: Zij kan best mit heur snaorske opschieten (Diever)
- umhusseln: IJ moet een beetien opschieten en niet langer umhusseln, aans kow nooit vort (Sleen)
- vinnig: Een vinnig persoon is ien, die van opschieten holdt (Emmen)
- vruit: Vruit opschieten, wij hebt niet de hele dag tied! (Hollandscheveld)
- wonderbest: Zij kunt wonderbest mit mekaar opschieten (Hoogeveen)
- zèende: Wij zint met twie volle zèenden an het mèeien, non wil het wal opschieten (Sleen)