U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opzetten"
Resultaten 21 - 40 van 57
- opzet: Aj törf haolen gungen, dan mussen de opzetten op de waogen (Ekehaar)
- opzetten: Ik mot neudig de eerpels opzetten
- opzetten: Wat kan die een kröp opzetten! (Meppel)
- opzetten: Wij hebt de akker met rogge der of. Nou moej hum wel even opzetten
- opzetten: Der kwam vanmiddag wind opzetten
- opzetten: De locht betrekt, der komp onwèer opzetten (Dwingelo)
- opzetten: Ootien wil het jonkien een paar hoosies breien, mar het wet niet hoeveul of het opzetten möt
- opzetten: Ik wil nog een paar hozen opzetten
- opzetten: IJ moet de kanten goed opzetten (Sleen)
- opzetten: Hij mus nog een voor mes opzetten (Gasselte)
- opzetten: De diek opzetten
- opzetten: Het is opgaonde maone, nou zal het wèer wel wat opzetten (Koekange)
- opzetten: Hij kwaamp mit een hiele anhaank opzetten (Hoogeveen)
- opzetten: Het wordt slecht weer, de meeuwen komp opzetten (Ruinerwold)
- opzetten: Het volk kwam in drommen opzetten (Gasselte)
- opzetten: Ie mut de krage goed opzetten (Broekhuizen)
- opzetten: Jantien, ie kunt het eten wel opzetten (Ruinerwold)
- opzetten: Alle deuren tegen mekaar opzetten, dan kan het nog even deurluchten (Ruinerwold)
- opzetten: Wij zult hum er is even opzetten (Drouwen)
- opzetten: Die zulle wij der vandage is opzetten (Pesse)