U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pèerd"
Resultaten 21 - 40 van 267
- benterboks: Dat pèerd is een benterboks (Sleen)
- betouwd: Het pèerd is nog niet betouwd (Dwingelo)
- betugen II: Het pèerd is goed betuugd (Wijster)
- bietlustig: Dat pèerd van oes is aordig bietlustig (Zwiggelte)
- bij II: Het pèerd bij de hingst doen (Sleen)
- bijdrongen: Dat pèerd drongde aaid bij, ij kunden der haost niet met over de brugge kommen (Sleen)
- bijdrongen: IJ moet dat iene pèerd wat bijdrongen
- bijspringen: Het pèerd sprung van schrik bij, ...opzied (Sleen)
- binder: Wij brengt het pèerd an de biender naor het laand (Uffelte)
- bles I: Dat pèerd hef de bles in 't oge
- bleukern: As een pèerd druus hadde, weur der bleukerd met broene teer (Zwiggelte)
- blikgat: Hie hef zo lang op het pèerd zeten, dat hie hef een blikgat (Sleen)
- bluier: Een bluier an de poten van het pèerd (Wapserveen)
- bluierig: Dat pèerd hef bluierige bienen of stalbienen (Hoogeveen)
- boeg: Het pèerd hef de zeel te leeg veur de boeg (Sleen)
- boekriem: Doe 't pèerd de boekriem even an (Hijken)
- boenen: Zie wilt er gien half uur op boenen, op zo'n pèerd (Sleen)
- boetenmedel': Een boetenmedel pèerd, ... wagen, ...hoes (Sleen)
- bokken I: Dat pèerd bokt (Sleen)
- bonken: Het pèerd bonkt tegen de deur an, die hef moek an de bienen (Sleen)