U zocht voorbeeldzinnen met daarin "persoon"
Resultaten 21 - 40 van 46
- miesderd: Een miesderd is een deur en deur vervelend persoon (Eext)
- notaobel: De smid was nogal een eerdaodig persoon, echt een notabel in het dorp (Hijken)
- nummer: Tegenwoordig bi'j gien persoon meer, maor een nummer (Peize)
- oetzunderlijk: Het is een uutzunderlijk persoon (Dwingelo)
- onabel II: Dat is wel zo'n lastig, onaobel persoon! (Valthermond)
- onhemmel II: ...een onhemmel persoon, ie kunt niks met hum begunnen (Beilen)
- persoon: Blief dat persoon mar liever oet de weg (Padhuis)
- persoon: De börgemeister kwam in eigen persoon feliciteren (Ruinerwold)
- persoon: Wat veur persoon is die neie schooulmeester eigelk? (Eext)
- recht II: Hij hef die man wel annummen, mor het is de rechte persoon niet (Ekehaar)
- rooier: Vrogger was de rooier een persoon, nou is het een mesiene (Erica)
- schlemiel: Een schlemiel is een armzalig persoon, die het altied tegenlöp (Hollandscheveld)
- schötteldoek: Een slap onstandvastig persoon was hier een schötteldouk (Barger Compascuum)
- smeigel: Hier is een sma(a)igel een ondeugend persoon (Barger Compascuum)
- snarre: Een snarre is een bits, vinnig, eigenwies en kribbig persoon (Geesbrug)
- snötterd: Een grote snötterd is een kinderlijk persoon mit een grote mond, dei niks duurt (Barger Compascuum)
- spekkoper: Een spekkoper was een wies persoon (Anderen)
- stipt: Het is een stipt persoon (Klazienaveen)
- striedlustig: De woordvoerder is een striedlustig persoon (Eext)
- toerekker: Een anrekker of toerekker is een persoon die de paander de spullen toerekt (Havelte)