U zocht voorbeeldzinnen met daarin "piepen"
Resultaten 21 - 32 van 32
- piepen I: Non moej der niet tussenoet piepen, aans help ik je nooit weer (Oosterhesselen)
- piepen I: Door kuj nog wel even an piepen (Eexterveen)
- piepen I: *Zoas de aolden zongen, piepen de jongen (Zeyen)
- piepen II: Die aolde man zit de hiele dag maor een beetien an te piepen (Buinen)
- piepen II: Plooien in een plooimus maoken is hullen of piepen (Zuidlaren)
- rager: Kachelpiepen, laampeglazen, piepen van koffie- en theepot worden schoon emaakt mit ragers (Ruinen)
- sjiepen: De piepen van de boks, die sjiept an mekaar langs (Odoorn)
- smèer: Die wagen begunt te piepen, die möt wat smeer an het gat hebben
- starken: En doe de jongs weefden, dee de aol man het piepen spoelen aaltied en hölp heur staarken
- striepkoren: Aj een striepsiekoren boks an hadden en de piepen schuurden an 'nkander langs, dan wur der wel zegd: (Eext)
- tsjilpen: Het piepen van een krooie is t(s)jilpen (Barger Oosterveld)
- zwarven: De more kuj heuren piepen, as ze wilt gaon zwaarven (Dwingelo)