U zocht voorbeeldzinnen met daarin "plat"
Resultaten 21 - 40 van 41
- plat I: Wij zegge wel plat, mar enkeln zegt liever: hij prat Drents (Hoogeveen)
- plat II: IJ hebt daor ok een plat in de rogge (Emmen)
- plat II: De kinder kunt 's winters mooi op dat plat scheuveln (Oosterhesselen)
- plat II: Ik heb het op het plat liggen (Klazienaveen)
- platgaon: Wij gaot um elf uur plat (Anderen)
- platgaon: Ik gao eerst nog mar ies een paar uurties plat (Elim)
- platgaon: plat III
- platiezer: Twaischeerplougen hadden vaok een platiezer; dai gung plat deur de grond (Eexterveen)
- platlopen: De buren loopt oous de deur niet plat
- poot I: Het hef veer poten/Een steile rugge/En een plat veur het gat/Wat ding is dat?
- praom II: onder en een bolle plat (Roswinkel)
- reiziger: De reizigers liepen de deure plat bij die zake (Meppel)
- sloothouw: Een sloothouwer was een schuppe, dei heil plat an de steel stund um de bolle van de törfputte te go (Barger Compascuum)
- törfkaor: De törfkaor was plat met een hoog achterstuk (Weerdinge)
- verschonen: Van dat mèens kuj niet verschoond blieven, het lop je de deur plat (Rolde)
- vleishamer: Met de vleishamer slaon ze het vleis plat (Erica)
- waigien: Een waigie is een plat ringgie achter een schroefie (Zuidwolde)
- welterblok: Met een welterblok meuken ze het land plat (Oosterhesselen)
- wierig: De rogge lag plat en wierig (Ruinerwold)
- zemel: Door komt dai zemel weer an, hai lopt joe gewoon de deure plat (Tweede Exloërmond)