U zocht voorbeeldzinnen met daarin "priezen"
Resultaten 21 - 28 van 28
- rabbeln: De ofslager haar het er drok met; de priezen rabbelden hum van de bek of (Hijken)
- schieten I: Op de kermis kun ie priezen scheiten (Roswinkel)
- stiegen: De priezen stiegt ok aordig (Sleen)
- verhogen: Alle priezen hebt ze verhoogd (Barger Oosterveld)
- verkopen: Hie hef mazzel had, dat e op tied zien boerderij verkoft hef, non de priezen zakt (Oosterhesselen)
- verlotten: Wij gaot de priezen verlotten (Westerbork)
- volk: Ik zal je priezen in alle kerken, waor gien volk in is
- zwienenboer: Het kapitaal van de zwieneboeren kan met dizze priezen wal ies aordig inslinken (Hooghalen)