U zocht voorbeeldzinnen met daarin "punt"
Resultaten 21 - 39 van 39
- punt I: Over dat punt bunt wie het nog lang nich mit 'nkander eins (Barger Oosterveld)
- punt I: Het punt is dat e zuk niet zeein laoten hef (Eext)
- punt I: Dit punt is ofhandeld (Roderwolde)
- punt I: Daor moej gien punt van maken (Klazienaveen)
- punt I: Daor kunnen wij nog een mooie punt zetten (Een)
- punt II: Ik kreeg toch een punt van de toorte, die kreeg ik nich op (Barger Oosterveld)
- punt II: Daor kuj een punt(ien) an zoegen (Hooghalen)
- punt II: De dechte van de lamp brandt in een punt, maak hum even schoon, anders walmt het zo (Barger Compascuum)
- punt II: Hij zit aaid op de punt van de stoel (Sleen)
- punten I: De lampepit punt, knip hum even wat op (Padhuis)
- puntenslieper: Ik moet die puntenslieper even hebben, ik heb de punt van de potlood (Exlo)
- sliepen: Hij slep een punt an de potlood (Westerbork)
- sluting: Het leste punt van de vergaodering is de sloeting (Gieten)
- spits II: Wat zit daor een spitse punt an die stok (De Wijk)
- spleutentrekker: is een naald met een wat briedere punt um daormet een gleuvien te steken, waor de spleut deur kan (Weerdinge)
- staon: As het hoes het hoogste punt beriekt
- torenakker: Een torenakker lop oet op een punt (Eext)
- vulpotlood: De punt van de vulpotlood brek mie iedere keer weer of (Barger Oosterveld)
- welhaak: De linker welhaak har een langere punt (Sleen)