U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rad"
Resultaten 21 - 40 van 105
- hoepel: is van het rad lopen (Erica)
- inkrimpen: De smid leut de hoepe inkrimpen en lee hum dan weer um het rad (Havelte)
- knap I: Mien mouder wol spinnen en het rad wol nich gaon/Mien mouder wol haspeln en de knap wol nich slaon (Barger Oosterveld)
- knarp: Hij hef de knaarp in het rad, de spieken zit deur de dreugte wat rok in de toete (Dwingelo)
- knarpen: As 'n rad deur de dreugte ekrumpen is, dan kan het sèens slim knarpen, maor as de asse dreuge is, d (Hoogeveen)
- knastern: Wat knastert dat rad (Valthermond)
- knoeren: Dat rad, dat knoert en piept as ik wete niet wat (Geesbrug)
- kroen: De kroen van het rad is er of
- lager: De twei lagers waor het rad van het spinneweil in lop, bunt van heurn (Barger Compascuum)
- leide: De lange laide kwam onder 't rad (Eelde)
- luuns II: De luuns luup veur het rad weg (Oosterhesselen)
- luuns II: Zit de luns der goud veur, aans lop het rad der oet (Eexterveen)
- midwinter: Hij is zo rad as een ritvleig om muddewinter
- muntenkappien: rad
- mus I: Most nich vergeten de muske veur het rad te doun (Barger Compascuum)
- net I: De boerinnen haren vroeger een nettien an de fiets, dan kregen ze de rokken niet in het rad (Hijken)
- nik: ...gaoten in de weg en aj der dan met een rad in komt, dan kriej een nik in de nak (Eext)
- nik: Wij kregen een nik in de wagen, toen het rad in een knipslag kwaamp (Hollandscheveld)
- opbussen: De asse löp aordig roem in het rad, wij moet het ies opbussen (Broekhuizen)
- opgruien: Hij gruit veur galg en rad op (Hollandscheveld)