U zocht voorbeeldzinnen met daarin "regen"
Resultaten 21 - 40 van 200
- doeve: Oeze doeve röp tegen regen (Emmen)
- doffer(d) I: De doffer rop, wij kriegt regen (Zweelo)
- drabbeln: Daor komp niet veul van de regen, het drabbelt zo'n beetien (Havelte)
- drulig: Een drulige regen (Rolde)
- drup I: Hij is van de regen in de drup kommen (Valthermond)
- druppel: Het begunt te regen, der komt al druppels op het glas (Balloo)
- egaal: De lucht is aordig egaol. As het begunt te regen, zal het veurlopig ok wel niet weer opholden (Anderen)
- egaal: Het wordt een egale regen (Geesbrug)
- fien: Fiene regen
- fladderig: Ik haar in de regen lopen, de jurk hung mijn fladderig om de hoed (Norg)
- fladderig: Het is regen en wind, fladderig weer! (Exlo)
- galpen: As de gelegouw galpte, dan kwam der regen (Zwinderen)
- gast I: Regen in de gaaste/Geld in de kaaste
- gelegouw: As de gelegouw rop, is der kaans op regen (Eext)
- gewricht: Tegen regen dut mij dat iene gewricht altied zeer (Hooghalen)
- gienien: Ze stund daor in de regen mit een kepotte fietse, maor gienien stopte um te helpen (Noordscheschut)
- glibberboel: Nao die regen was het hier een glibberbool (Anderen)
- glibberig: Bij veul regen is de zandweg soms glibberig (Eelde)
- glidderig: Nao regen is de grond glidderig (Sleen)
- gobben: Het begun te regen, zo haard, het gobde der oet (Eexterveen)