U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roeg"
Resultaten 21 - 40 van 59
- onabel I: ...is roeg en onverschillig (Mantinge)
- oplichten I: Dat land was zo roeg, ik mös de ege eingaol oplichten (Barger Oosterveld)
- ordentelijk: Aans is e wat roeg, mar non zög e der wal ordentelijk oet (Sleen)
- piek I: De pieken hangt er bij an, wat hej roeg haor (Sleen)
- ploegmes: om roeg laand te plougen (Eelde)
- polterig: Roeg en kwekerig land, dat nuim wie polterig land (Barger Compascuum)
- polterkont: Die zo roeg is op het laand, dat is een polterkont (Anloo)
- raudie: Vrouger zeden wie van raudie en dat was een wild en roeg mens (Barger Compascuum)
- rauw: Dat laand lig er rauw en roeg bie (Emmer Compascuum)
- rauw: roeg
- rèren: Aj an het ploegen waren in roeg laand, dan reerde het rister der deur
- robbedoes: Een robbedoes is veural roeg in het haor (Nijeveen)
- roeg: Dat is roeg holt
- roeg: Wat is dat een roeg endie mens!
- roeg: As kraaien zo wild in de lucht vleigen, is het een teiken dat er roeg weer op komst is (Peize)
- roeg: Vrogger hadden de vrouwlu in het roeg wark een zakken schoet veur
- roeg: Hij is roeg in het tuug, man hij is ok roeg in het eten (Roswinkel)
- roeg: Wat lop dende der roeg bij
- roeg: Het is een schiere kerel, mor hie lop aaid met roeg goed (Sleen)
- roeg: Wat was e weer roeg antrokken (Eexterveen)