U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roeten"
Resultaten 21 - 40 van 40
- roet I: roeten II
- roeten I: Roeten is troef (Sleen)
- roeten I: Ik spöl roeten (Padhuis)
- roeten I: Ik kan niet bedeeinen, ik heb gien roeten (Eext)
- roeten II: Hie hef een roeten klied an (Sleen)
- roeten II: Ik gooi roeten negen der bai (Eexterveen)
- roeten II: Roeten was troef, mar ik had allèn roeten vrouw (Zwinderen)
- roetwater: Wat waren de roeten smerig; der kwam routwater of (Barger Oosterveld)
- roodbörstien: Het roodbörsien har al dreimaol tegen de roeten epikt
- sierrek: Horregies bint sierrekkies mit fien gaos, die aj veur de roeten zet (Hoogeveen)
- sloepen I: Hie sleup langs het hoes en keek deur de roeten, mor hie zag niks (Oosterhesselen)
- sprosse: Dat was nog een aolde boerderij mit sprossen in de roeten (Barger Oosterveld)
- stopvarf: De stokvarf valt veur de roeten weg (Dalen)
- straotstien: Hij kreeg een straotstien deur de roeten (Zweelo)
- timmern: IJ moet aal niet op de roeten timmern, zie kunt wel stuk (Eext)
- toe I: De bloemen komt de hiele dag niet van de roeten of, toe daw het kacheltien rood hebt staon
- venienig: Hie tikde, ...tikte venienig op de roeten (Sleen)
- vetlaog: Der zit een dikke vetlaog op de roeten (Dalen)
- zeem: Die roeten muj de zeem aoverholden (Kerkenveld)
- zoor: gen de roeten van Klaos, die ze zoor holt brachten (Meppel)