U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rugge"
Resultaten 21 - 40 van 85
- jas: Hie hef de jas op de rugge dicht
- jokken II: Jeuk mij is even midden op de rugge, ik kan er net zölf niet bij (Nieuw Amsterdam)
- jokkerij: Jokkerij op de rugge, dan muj schobben (Sleen)
- kat: Lig de katte de hele dag op de stoel/Reken dan op een natte boel/Dreit de katte de rugge naor het vu (Fluitenberg)
- kleveklas: Kleveklasters kon je zo van wieden aine op de rugge gooien (Emmer Erfscheidenveen)
- kneep: Dat peerd, dat hef een kneep in de rugge, dat hef een ingebouwd zadel (Barger Compascuum)
- knikken: De rugge van de schoffel knikte mij op die harde grond (Padhuis)
- knooien: Hie knooit wat met de rugge (Zweelo)
- krieweln: Kriewel mij even op de rugge, het jokt mij zo (Sleen)
- krieweln: Het kriewelt mie op de rugge (Nieuw Schoonebeek)
- kussen: Hij ging zitten en dee zuk een kussen achter de rugge (Emmer Erfscheidenveen)
- lelie: en dan begun het. Eerst met mekaar (een man of dree, vere) met één pinkie hum op de rugge tikken,
- lief I: Dat peerd hef het lief an de rugge zitten
- liekop: 's liekop mit dien lange rugge (Valthermond)
- lientrekken I: Ie kregen het eerder vaak in de rugge van het lientrekken (Hooghalen)
- marskraomer: De marskraomer har zien bakkie an twie riemen op de rugge hangen (Exlo)
- miesderd: Wat is dat een miesderd, ij kunt er gien egge of rugge van gewaar worden (Sleen)
- nao-ogen: Op de markt wil het wel ies gebeuren dat de boer de koopman nao-oogt en hum dan geluk in de rugge ge (De Wijk)
- nörk: Hij gaf hum een goeie nörk in de rugge (Padhuis)
- oneven: Op schoele gung iene veurover tegen het hekke staon. Dan sprung een ander op zien rugge, stak vinger (Hollandscheveld)