U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schel"
Resultaten 21 - 29 van 29
- schellig: schel III, scheluw
- schelschup: Mit dat schelschuppie weur de schel van de bomen haald (Geesbrug)
- schief III: Een ieder hef zien liefie lief, al is het nog zo schel en schief (Hollandscheveld)
- schors: De peerde hebt de schors, ...schel van de bomen ofvreten (Oosterhesselen)
- schors: schel
- trekmes: Der was een speciaal trekmes um de schel van de bomen te kriegen (Padhuis)
- wagen: De waogen lop schel (Zeyen)
- walm: Boven het glas van de pietereulielaamp hung een schel um de walm op te vangen (Beilen)
- zitten: Op de schel van de laamp zit muggestront (Balloo)