U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schot"
Resultaten 21 - 38 van 38
- schot I: Het duurde allemaol zo lang; der zat niks gien schot in (Barger Oosterveld)
- schot I: Het liekt of ze hard warkt, maar der zit niks gien schot in (Noordscheschut)
- schot I: Schot hej in de rogge as de rogge oetlopen is (Roden)
- schot I: Deur de veule règen kwaamp der veule schot in de haver (Elim)
- schot III: Met het mèeien is er wat schot liggen bleven, dat moej rieven (Sleen)
- schot III: Het bij menaar harken van het schot deew mit de harke (Ruinerwold)
- schot III: Even het schot opbinden (Valthe)
- schot III: Met schot kuj de gaoten opvullen bai het laoden (Eexterveen)
- schothok: schot
- spreiden: Deur het spreiden van de hagel kan een jager met ien schot soms wal twei petrizen schieten (Exlo)
- stoppelrief: As de stoppelrief over het laand gait, komp er schot (Norg)
- stroriefsel: schot
- toogsel: schot
- trekhark: Bij menaar harken van het schot deew mit de trekharke (Ruinerwold)
- vlechten: Hie vlechde een koord veur versiering an het schot (Eext)
- voetplank: Ien de bedstee is het achterste schot de vout(en)planke (Barger Oosterveld)
- weten: Wie konden het schot ik weit niet woor heuren
- wrak II: Dat schot tussen de kalver is wrak en versleten (Westdorp)