U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schuld"
Resultaten 21 - 39 van 39
- oflössen: Ie mut oen schuld oflössen (Zuidwolde)
- ofschoeven: Hij wil de schuld van zuk ofschoeven (Klazienaveen)
- opschuppen: Joppie hef eigenlijk gien schuld, de grote jongen hebt hum wat opschupt (Beilen)
- over II: Hie har een dikke schuld over het hoes (Anloo)
- rechtevoort: Hij hef er rechtevoort gien schuld an (Hoogeveen)
- schrappen: De schuld wuurd schrapt (Padhuis)
- schuld: Hij krig aoveral de schuld van, mar hij hef gien schuld an wat er gebeurd is (Hoogeveen)
- schuld: Hij probeert een aander de schuld in de schoenen te schoeven (Drouwen)
- schuld: *Schuld is een mal biest
- schuld: Schuld is een mal ding, gienien wil het dregen (Padhuis)
- schuld: Jong gien schuld, aold gien geld (Klazienaveen)
- schuld: Belofte mak schuld (Eext)
- schuld: Het is verduld de bult zien eigen schuld/Dat hij de kast mut dragen/ Gaot dan naor Jan Haverman/En l (Hollandscheveld)
- schuld: Eigen schuld plag een meinse het miest (Noordscheschut)
- schuld: Iegen schuld wordt niet beklaagd (Sleen)
- snuper(d): Dat kind is een snuper; eten is der nooit bij, mar wel zien schuld is dat? (Oosterhesselen)
- vereffen: Hai hef zien schuld vereffend (Gieterveen)
- vrijoet: Hij hef gien schuld, hij geet vrijuut (Diever)
- wringen: Hij vrunk hum in alle bochten, mar mus toch schuld bekennen (De Wijk)