U zocht voorbeeldzinnen met daarin "sik"
Resultaten 21 - 33 van 33
- nukkig: Hij is zo nukkig as een Toggenburger sik (Gasselte)
- ram: Hij is met de sik naor de ram (Roderwolde)
- schaop I: Hij speult schaop oet en sik bij de bok
- sik: Aj een sik in het oor beten en ij vrugen dan: wanneer trouw ij. Dan zee e: mèèèi (Sleen)
- sik: Hij hef weer een sik an touw
- sik: IJ hebt een bok van een kèrel en een sik van een wief (Sleen)
- sik: Dat is zo'n sik, die kan haost gien vriendinnen holden (Borger)
- sik: Wat hef e een olde sik veur de waogen (Eelde)
- steeds I: Een pèerd is steeds en een koe en een sik zint stiems (Sleen)
- tiels: De sik, ...het schaop is tiels (Roden)
- Toggenburger: Hie is zo nukkig as een Toggenburger sik (Gasselte)
- trut: Een sik is een trut van een wief (Zeyen)
- versteken: Een sik versteken (Anloo)