U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slachten"
Resultaten 21 - 38 van 38
- slachten: Bij het slachten gebruukten ze nagelgroes (Beilen)
- slachten: November was de tied van het slachten (Eelde)
- slachten: Hij is de bijen an het slachten, hij het de körf op een braandend lappie met zwaovel zet (Kloosterveen)
- slachten: Iemen slachten is wel een mooi wark, de bere slachten niet
- sladderig: Sladderig weer was slecht veur het slachten
- sloek: Bij het slachten moej de sloek niet deursnien
- steek: Dit stuk van de keel met de steek er in wuur 's aovends nao het slachten eten. Vaak was der femilie (Sleen)
- stookpot: Met het zwien slachten moej zien daj de stokpot goed an de kook hebt (Stieltjeskanaal)
- umdrèeien: Aj kiepen slachten wilt, meuj ze eerst de nek ummedreien (Hollandscheveld)
- umremming: Bij het slachten weur er wel ies hier en daor een stukkie ofsneden en dat was de umremmeling (Geesbrug)
- vaneigens: Dat is vaneigens een naosleep op het gewone slachten (Pesse)
- vat I: Een holten vat worde bij het slachten gebruukt (Ruinerwold)
- veurnimmen II: Ik heb mij veurnummen te kommen helpen met slachten (Odoorn)
- vogel: Bij het slachten kreeg we een neutie in een vogelie (Zeyen)
- zwevel: Ze gungen de bijen slachten met zwevel
- zwevellap: Iemen slachten deuden wij met een zwevellappie (Klazienaveen)
- zwienekop: Met slachten kwam de zwienekop in de leverworst (Stieltjeskanaal)
- zwienenledder: De zwienenledder wordt bruukt bij het slachten (Grolloo)