U zocht voorbeeldzinnen met daarin "sloot"
Resultaten 21 - 40 van 177
- dichten: Ze waren daor de sloot an het dichten
- diel II: Wij broekten vroeger grenen dielen um de stuw in de sloot te maken (Oosterhesselen)
- diepschouwen: sloot...
- dikkop: Die sloot zit vol met jonge dikkoppen (Anloo)
- dril I: De hiele sloot zit vol dril (Borger)
- duwen: Hij duwde hom de sloot in (Eelde)
- eentenkroos: (...)sloot, die dicht egruid was mit entevlot (Meppel)
- gemaal I: Het gemaol pompt het waoter tot de sloot uut (Emmer Compascuum)
- geut: As het nat was, dan deden ij een geutien op de sloot an (Sleen)
- geut: De geute van de pompestraote löp of op een sloot (Uffelte)
- gevaorlijk: Dat is huil gevaorlijk, zo dicht bie de sloot (Emmer Compascuum)
- gevolg: Het gevolg van die driestigheid was daj in de sloot terechte kwamen (Broekhuizen)
- glien: Hai zat aordig schaif op fietse, maor hai is mooi in 't sloot gleden (Valthermond)
- glooien: De sloot
- glooiing: Je moeten een lange glooiing hebben, aans zakt de sloot weer in (Roderwolde)
- glooiing: Een beetie glooiing an de sloot maeken (Dwingelo)
- goedkeuring: Het kun mien goedkeuring wal wegdragen, dat ze daor een sloot muken (Oosterhesselen)
- graven: Wij moet nog een sloot an het laand langs graven (Sleen)
- grens: Dei sloot is de grenze van mien land (Barger Oosterveld)
- griemen: De kwaojonges laggen bai de sloot te greimen (Roderwolde)