U zocht voorbeeldzinnen met daarin "spul"
Resultaten 21 - 40 van 130
- dielen: Toen de olden dood waren, kunden de jongen het spul deilen (Peize)
- diggelkast: In de diggelkast zat het dagelieks spul (Sleen)
- dik II: Dat spul, dat hebt ze nog dik op
- disponeren: Disponeer dat spul maor even naor de zolder op (Buinen)
- dracht: Daor zit dracht in, dat is goed spul
- gang: Het spul was mooi an de gang
- gangbaor: Het spul was gangbaor
- gangbaor: 's Aovends hadden ze het spul weer gangbaar, en dou kon de lol begunnen
- gaonde: Het spul was gaonde
- gelpzute: Wat is dat spul gelpzeute (Wapse)
- geriefelijk: Dat is geriefelijk spul om te gebruken
- gewin I: Goed spul en klein gewin, dat is mien klaanten naor de zin (Hoogeveen)
- glidderig: Wat is dat gliederig spul
- grelzoer: Dat spul is grelzoer (Odoorn)
- halfwos: Dat is van dat halfwas spul, het bint van die halfwossen vlègels die zuks uutvrèet (Hoogeveen)
- handelbaar: Det is handelbaar spul (Pesse)
- hèerschup: Zo af en toe komp de heerschop um de hoek kieken, hoe aj het spul beboerkten (Ruinerwold)
- helpen: Dat spul huulp merakel (Borger)
- hoogweerdig: Dat is hoogweerdig spul (Barger Oosterveld)
- hoorndreug: Dat spul is zo dreuge as hoorn, ... hoorndreuge (Eexterveen)