U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stöt"
Resultaten 21 - 26 van 26
- stoten: Hij stöt die mit de klingelbuul an de kop, as doe der niet wat ingooist
- stoten: Wat e mit de haande recht zet, stöt e met de neers weer um
- stoten: Hij stöt wat an de bult (Rolde)
- stoten: Dat stöt mij tegen de börst
- stro: Hij stöt zich an een stro
- wagen: Er lop gien waogen zo liek, of hie stöt wal is