U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stark"
Resultaten 21 - 40 van 70
- inhold: Dat is gien stark volk, ze hebt gien inholdten (Gasselte)
- jochie: Vrogger worde het jochie in de wiemel hungen tut het goed dreuge en stark was, dan ekaokt en worde e (Pesse)
- kerkvolk: Karkvolk, stark volk (Hijken)
- ket: De ketting is net zo stark as de zwakste schalm (Pesse)
- knaok: Die vent is zo stark, aj in zien knaoken vervalt, binj niet best of (Beilen)
- knevelbit: Een knevelbit is veur het neie peerd wel an te raon, zèe de boer, want hij liekt mij stark in de mo (Meppel)
- koordveter: Koordveters bint stark (Smilde)
- kruden: Ie moet het niet te stark kruden (Westerbork)
- laom: Het is een laom van een kerel, maar zo stark as een peerd (Ruinerwold)
- leeuw: Die kerel is zo stark as een leeuw (Pesse)
- lichemsgestel: Hie hef een stark lichemsgestel (Sleen)
- lomp: Die knuppel was lomp stark (Ruinerwold)
- mannegiesesch: Holt van de zaodesk is niet zo stark as det van de mannegiesesken (Broekhuizen)
- mark III: De Duutse mark stiet stark (Schoonlo)
- markvolk: Markvolk/ stark volk/ Hef zien vullegien verkoft/ Gooi der dan een centien of
- nippen: Het is stark spul, ie mön der allend van nippen (Meppel)
- oetzetlien: De oetzetlien was stark touw; die hadden de boeren zölf (Sleen)
- ofraon: Die koop moe'k je toch wal stark ofraon (Nieuw Dordrecht)
- ontzien: Die man moej een beetien ontzien, die is niet stark (Emmen)
- pèerd: Hij is zo stark as een peerd (Barger Oosterveld)