U zocht voorbeeldzinnen met daarin "steken"
Resultaten 21 - 40 van 58
- mindern: Meerdern en mindern van steken (Nieuw Amsterdam)
- mouw I: De handen oet de mouwen steken
- naald: Die zitterd? Je zulden hum een naold in het gat steken (Gasselte)
- ofzetten: Even wat steken ofzetten (Havelte)
- opknippen: Ik zal der een hevel onder steken, dan kuw de boom wel opknippen (Roderwolde)
- opnimmen: Steken opnimmen
- opsplitsen: Aj weten wilt waj zaaid hebben, moei takkies opsplitsen en daor zaodpuuties tussen steken (Kloosterveen)
- piek I: een piek zetten, ...steken
- piek I: steken (Roderwolde)
- poot I: Hij is te beroerd um een poot uut te steken (Coevorden)
- riem I: Ik zal hum even een hart onder de riem steken (Klazienaveen)
- rik: As mij de steken van het rikke gaot, mur ie ze der mar weer opzetten (Koekange)
- snötterd: Daor huuf ie oen snotterd niet in te steken
- spieker I: Hij kan nog niet hebben dat ze hum met een spieker onder de nagel steken
- spitbonk: De heerschup kreeg de darde gast deur met een schup een spitbonke oet te steken (Dalen)
- spleutentrekker: is een naald met een wat briedere punt um daormet een gleuvien te steken, waor de spleut deur kan (Weerdinge)
- spot: Hij mag geern de spot mit een aander steken (Noordscheschut)
- steek: Wat zit er een steken, ...ogen in die eerpel (Hoogeveen)
- steek: Houveul steken aj opzetten moeten, hangt of van de grootte van de trui (Norg)
- steek: *Aj hönnig wilt winnen, muj de steken veur lief nemen (Ruinerwold)