U zocht voorbeeldzinnen met daarin "toren"
Resultaten 21 - 37 van 37
- luudklok: De toren...waor een zwaore
- oetritsen: Eerder weurden de scheidings in het veld oetritst en haost allemaol op de toren an (Ekehaar)
- opleggen: De haan van de toren is oplegd met gold (Oosterhesselen)
- pieken: De toren piekt er boven uut (Diever)
- punt II: De drumpel van de kaarke op Smilde is even hoge as het puntie van de toren ien Möppel (Wapserveen)
- ruumte: In de roemte onder de toren (Norg)
- stads: Die stadse madam blas wal hiel hoog van de toren (Padhuis)
- stienoel: Een stienoel zit in de gaten van de toren (Sleen)
- Stienwiek: Zal ik oe even (de toren van) Stienwiek wiezen?
- toognagel: De schoren in de toren mut ze mit toognagels vaste maken (Pesse)
- toren: Hij zit under de toren
- toren: ter de toren
- toren: De kark is hoger as de toren
- toren: Zal ik je even de Gröninger toren laoten zien
- toren: ...de toren van Babel (Beilen)
- toren: ...de glunige toren... (Hooghalen)
- toren: ...de Möppeler toren... (Koekange)