U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vallen"
Resultaten 21 - 40 van 139
- commode: Het kind is van de commode vallen (Zuidlaren)
- den I: lat de naalden vallen (Eext)
- deur I: Hij komt mit de deure in hoes vallen (Barger Oosterveld)
- dienblad: Hij leut het dienblad vallen (Nieuw Dordrecht)
- doem: Ik bin ongelukkig vallen, ik heb de doem oet het lid (Padhuis)
- drieten: Hooi, hooi driet/ De wereld is zo wied/Beur op je staart/Laat vallen je flaart/Hooi, hooi driet
- dugen I: Het plan is in dugen vallen (Sleen)
- eerde: *De eerde trekt mij an, zee de kerel en hie leut zuch op de knieën vallen (Balloo)
- febriekspiep: Der bint al heeil wat febriekspiepen umdeel vallen de lèeste tied (Eext)
- flink II: Der is een flink pak snij vallen (Stieltjeskanaal)
- fluit: De fluite is van de ketel vallen
- gaffel: Van de gaffel in de greep vallen
- gat: Ik bin daor lillijk op het gat vallen (Gasselte)
- gering II: Der is maor een gering beetien water vallen (Barger Oosterveld)
- gissing: Dan möt het mij al deksels oet de gis vallen, aw dat niet veur 'nkannerk kriegt
- haand: Die moej oet de handen blieven, ... niet in de handen vallen, die is gloepends stark (Sleen)
- harsenschudding: Hij is achteraover op het ies vallen en doe har hij een harsenschudding (Ruinerwold)
- hèerd: Op de heerd lopen, is daele vallen
- heui III: Heuie, heuie driet/Beur op de starte/Laot vallen de flarte/Dan bi'j de bulte kwiet
- hobbel: Ik bin vallen over die hobbel (Balloo)