U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vandeur"
Resultaten 21 - 29 van 29
- rötgang: Hij gung der mit een rotgaank vandeur (Wapserveen)
- smèren: Ik smeer hum, ik gao der vandeur (Stieltjeskanaal)
- vandeur: Hie is er met een andere vrouw vandeur (Zweelo)
- vandeur: Hij gooide het gat op de fietse en gunk er vandeur (Ruinerwold)
- vandeur: Ik moet preberen die kat te lokken, aans geeit e mij der vandeur (Gasselte)
- vechtersbaos: Die vechtersbaos gung er haard vandeur (Gieten)
- wezen II: Het zal wezen, wij wilt er vandeur (Klv), Ze wol niet meer bij hum slaopen, want het mus geregeld we
- zegen I: Ik gao der vandeur, de zegen (Ruinerwold)
- zeuvenmijlsleerzen: Mit zeuvenmijlsleerzen der vandeur gaon (Diever)