U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vangen"
Resultaten 21 - 40 van 85
- griepen: Het is griepen en vangen um het heui dreug in hoes te kriegen
- hak: Aj Sunterklaos vangen wilt, dan moej botter an de hakken smeren
- handigheid: Alles is een handigheid en vlooien vangen een gauwigheid (Barger Oosterveld)
- handigheid: Vlooien vangen is een handigheid en in de broek scheiten is vaak een benauwdigheid (Klazienaveen)
- handigheid: Alles is ain wait, mor vlooien vangen is ain handighaid (Valthermond)
- haze: Mit onwillige honden is het moeilijk hazen vangen (Ruinerwold)
- haze: Een slomp kan een haos vangen, ... strikken
- hemd: Aj vlooien vangen wilt, moej het hemd over de kop trekken (Gasselte)
- hoed II: Hij is neit onder aain houdie te vangen (Een)
- hond: Mit onwillige honden is het slecht hazen vangen (Broekhuizen)
- kaoren: Hij het bot vangen, en daor kaort e weer hen
- kat: Zwarte katte met witte poten/Aj hum niet vangen kunt laot hum dan maor lopen
- katvis: Katvissies weurden gebroekt um snouk of aal te vangen (Barger Compascuum)
- kippevissies: vangen met een pier an een spèle (Hijken)
- kneep: Der zit knepen in die vent, dat is iene met verdiepings, hij is niet vèur ien gat te vangen (Dwingelo)
- koe I: Kou hef 'n haze vangen
- kraansliester: Vrouger gungen wij kraansliesters vangen veur de groot lui (Gieten)
- krik II: Een krikke weggeven um een entveugel te vangen
- laoten I: Het pèerd lat zuk makkelijk vangen (Sleen)
- leeftied: leeftied kommen dat e gien haozen meer vangen zal (Eext)