U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vel"
Resultaten 21 - 40 van 53
- lös I: Aj peerden bieten voeren, daor worden ze mooi lös van in het vel (Klazienaveen)
- oor: Die krig altied vel over de oren
- opkrimpen: Het vel was hum helemaole op ekrumpen, zo lange har hij met de haanden in het water ezeten (Ruinerwold)
- plank: Hij hef een vel veur de kop, een plaanke dikke (Dwingelo)
- plensbui: Wij kregen underweg een plensbui, wij waren an het vel toe nat (Borger)
- plukkewol: Wanneer aj veurtied een schaop slachtten en de wolle was wat kort, dan worde het vel in ekalkt en da (Ruinen)
- robbelig: Ik heb daor robbelig vel an het bien (Erica)
- roem III: Hij zit aordig roem in het vel
- rof: Ik heb het vel rof van de kaolde (Hooghalen)
- schrienen: De wonde trekt en het vel schrient (Grolloo)
- schrompeln: Het vel begunt te schrompeln (Kerkenveld)
- schubbig: Ik heb aaltied al schubberig vel had (Zweelo)
- stram: Dai het het vel stram over de ribbben (Valthermond)
- streek: Dat peerd hef gooud glaanzend vel,
- streupen: De slachter streupte het vel der of (Oosterhesselen)
- streupen: In zien vel, as e niet streupt is (Meppel)
- vel: Hij kreeg een daalder veur het vel
- vel: Hij kreeg zien vel tusken de ritsloeting (Eext)
- vel: Die kinder hebt het mal vel an
- vel: Hie hef een dik vel veur de kop