U zocht voorbeeldzinnen met daarin "verkolden"
Resultaten 21 - 32 van 32
- rondgang: Het is zu'n rondgang, elk is verkolden (Grolloo)
- saliemelk: Saliemelk kregen wij as kind, as wij verkolden waren (Beilen)
- sliem: Ik bin zo verkolden, ik zit vol sliem (Coevorden)
- snoeverig: Bi'j verkolden? Ie bint zo snoeverig (Elim)
- tocht I: Ik bun verkolden, ik heb op de tocht staon (Barger Oosterveld)
- verkolden I: Veur het verkolden is een lepelie hönnig een gooud ding (Eext)
- verkolden I: Woor hej dat verkolden oplopen? (Sleen)
- vleerthee: Vleerthee is goud aj verkolden bunt (Barger Oosterveld)
- wateroog: Hij keek met van die waterogen, hij was dik verkolden (Sleen)
- zacht: Ie moet mee drinken, aj verkolden bint; de keel wordt er zaachte van (Dwingelo)
- zuutnat: Zuutnat kregen de kinder as ze verkolden waren (Emmen)
- zwaor I: Dat kind is zwoor verkolden (Valthermond)