U zocht voorbeeldzinnen met daarin "versleten"
Resultaten 21 - 40 van 46
- overtreksel: Dende daor is versleten, daor moew een nei overtrek veur hebben (Sleen)
- pakkiesbroek: Hij mut een nei pak hebben, die pakkiesbroek is versleten (Hollandscheveld)
- passen: Met passen en meten wordt de tied versleten (Sleen)
- pissen: Hij hef hum niet allend mit pissen versleten
- plek: Een versleten plek in de boks (Buinen)
- rad I: Ie magt wel ies een aandere fietse anschaffen, det olde rad is schone versleten (Ruinerwold)
- remblokkien: Het remblokkie was versleten (Anloo)
- remmig: Het aolde pèerd was remmig; het was versleten (Zwinderen)
- rugge I: De stoel is aans nog wel aordig goed, mar de rogge is versleten (Ruinerwold)
- stok II: Hai het zuk zo ofbeuld, dat hai is stok versleten (Valthermond)
- strengkoker: De lèren strengkokers bint versleten (Pesse)
- tandwark: Het taandwaark van de klokke was versleten (Emmer Compascuum)
- uurwark: Het uurwark was schoon versleten (Dalen)
- versleten: Dat versleten stuk goud kist wel bie de lorren gooien (Emmer Erfscheidenveen)
- versleten: Het iene meinse is eerder versleten as de aander (Koekange)
- verslieten: Wat hef die vent al een wichter versleten
- verslieten: *Mit passen en meten wordt de tied versleten (Dwingelo)
- vloerbedekking: Wij moet neie vloorbedekking hebben, dit is versleten (Eext)
- voddenzak: Die versleten broek kan in de voddezak (Klazienaveen)
- voering: De voering van de jasse is heilemaol versleten, de gaten zitten er in (Barger Oosterveld)