U zocht voorbeeldzinnen met daarin "voel"
Resultaten 21 - 40 van 71
- körtvoel: Het körte voel komp naor de nèze (Hollandscheveld)
- meer II: Het voel van onze mère hangt in de boom
- naogeboorte: voel
- naoschoonsel: Vrouger muj bai een kou waoken tot het voel er of was, laoter kwam het naoschoonsel (Peize)
- nèze: voel
- nust: Zij hef het nust voel
- nust: Hij komp oet een voel nust
- parsen: hij stiet op het voel te parsen (Sleen)
- pennen I: Toen het kalf der of was, lag e aordig tegen het voel te pennen (Sleen)
- pleister: Der mot een pleister op, aans komp er voel vleis in (Exlo)
- prei: As vrogger een koe staon bleef met het voel, wuur vaak gekookte prei geven veur het lössen (Zwinderen)
- roeper(d): Roege roege roeperd/ Hoou voel hest doe dien poeperd/Hoou voel hest doe dien gat/Hest er in gien zeu
- schieren: Eier schieren weur in lauw water daon. As ze begunden te drieven, waren ze voel (Geesbrug)
- schieren: Ik schier heur voel
- schouw I: Iene, die gien schouw emeuken hef, wordt voel eschouwd (Wapserveen)
- schouwheer: De boeren meugden de neie en secure schouwheer niet arg; hij schouwde nogal vaak de waterlopen voel (Zwinderen)
- snörken: Mien piep is voel, hie begunt te snörken (Eexterveen)
- stelglas: Het stelglas was gauw voel (Gasselte)
- störten II: IJ mugt nargens mèer voel störten (Zwinderen)
- toekieken: Hij kek toe as een voel ei (Dwingelo)