U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vogel"
Resultaten 21 - 36 van 36
- pleister: Der zit een plaister op het raom, der het een vogel tegenaan scheten (Zuidlaren)
- roek I: Een zwaarte roek is een dikke vogel (Roderwolde)
- scheren I: Die vogel scheerde mij vlak over de kop (Erica)
- schichtig: Die vogel krigst doe nich to zein, dei is schuchtig (Barger Oosterveld)
- snappen: Oeze katten likt altied op de loer um een vogel te snappen (Exlo)
- snavel: Dat is een vogel met een kromme snaovel (Zeyen)
- spanwiedte: Het was een grote vogel mit een grote spanwiedte (Barger Oosterveld)
- staart: Aj die vogel vangen wilt, meuj hum zolt op de steert leggen (Barger Oosterveld)
- tureluren: die vogel is tureluren (Balloo)
- verduustern: De zunne was verduusterd en ie heurden gien vogel meer (Barger Oosterveld)
- vlieggat: De vogel zat veur het vleiggat te kieken (Emmer Erfscheidenveen)
- vogel: Woor ze specie met op de nak hen boven drugen, dat was de vogel (Sleen)
- vogel: Met noordenwind vang ie vis noch vogel (Roderwolde)
- vogel: In de mei legt ieder vogel zien ei (Anderen)
- wat II: Die buizerd is nogal wat een vogel
- wintermaond: In de wintermaonden zei ie dei vogel nich (Barger Oosterveld)